“Het bahá’í-huwelijk is de verbintenis en hartelijke genegenheid tussen twee partijen. Zij moeten echter uiterst zorgvuldig zijn en elkanders karakter leren kennen. Deze eeuwige verbintenis moet geborgd worden door een hecht verbond en moet erop gericht zijn harmonie, kameraadschap en eenheid aan te kweken en eeuwig leven te bereiken.”
‘Abdu’l-Bahá
De huwelijksgelofte, het vers dat zowel door de bruid als de bruidegom gezegd moet worden in aanwezigheid van ten minste twee getuigen die voor de Geestelijke Raad aanvaardbaar zijn, luidt, zoals in De Kitáb-i-Aqdas (Het Heiligste Boek) bepaald is:
“Wij zullen waarlijk allen verblijven bij de wil van God.”
De Kitáb-i-Aqdas, Vragen en Antwoorden nr. 3