Ik smeek U bij de glans van het licht van Uw heerlijk gelaat, bij de majesteit van Uw aloude grootheid en bij de macht van Uw alles te boven gaande soevereiniteit, op dit ogenblik al wat goed en gepast is voor ons te beschikken en al Uw genadegiften voor ons te bestemmen. Het schenken van gaven levert U immers geen verlies op, noch vermindert het verlenen van gunsten Uw rijkdom.
Verheerlijkt zijt Gij, o Heer! Waarlijk ik ben arm, terwijl Gij in waarheid rijk zijt; waarlijk ik ben nederig, terwijl Gij in waarheid machtig zijt; waarlijk ik ben krachteloos, terwijl Gij in waarheid krachtig zijt; waarlijk ik ben vernederd, terwijl Gij in waarheid de verhevenste zijt; waarlijk ik ben gekweld, terwijl Gij in waarheid de Heer van macht zijt.
Selections from the Writings of the Báb, blz. 186