Gij ziet, o God van Barmhartigheid, Gij Wiens kracht al het geschapene doordringt, deze dienaren van U, Uw slaven, die overeenkomstig het welbehagen van Uw wil overdag de door U voorgeschreven vasten nakomen, die bij het krieken van de dag opstaan om van Uw Naam te gewagen en Uw lof te bezingen, in de hoop hun deel te verkrijgen van de voortreffelijkheden die bewaard liggen in de schatkamers van Uw genade en milddadigheid. Ik smeek U, o Gij die de teugels van de gehele schepping in Uw handen houdt en in Wiens greep het ganse koninkrijk van Uw namen en hoedanigheden ligt, om Uw dienaren in Uw Dag niet de stromen te onthouden die neerdalen uit de wolken van Uw barmhartigheid, en hen niet te weerhouden hun deel uit de oceaan van Uw welbehagen te nemen.
Alle atomen van de aarde getuigen, o mijn Heer, van de grootsheid van Uw kracht en Uw heerschappij, en alle tekenen van het heelal bevestigen de heerlijkheid van Uw majesteit en Uw macht. O Gij die de oppermachtige Heer van allen zijt, de Koning van eeuwige dagen en Heerser over alle natiën, heb dan mededogen met deze dienaren van U, die zich vastklemmen aan het koord van Uw geboden, die het hoofd buigen voor de openbaring van Uw wetten die zijn neergezonden uit de hemel van Uw Wil.
Zie, o mijn Heer, hoe hun blik omhoog is gericht naar de dageraadsplaats van Uw goedertierenheid, hoe zij verlangen naar de oceaan van Uw gunsten, hoe hun stem zachter wordt bij de klanken van Uw lieflijkste Stem, die roept vanuit de verhevenste Rang, uit Uw Naam, de Alglorierijke. Helpt Gij Uw geliefden, o mijn Heer, die van alles afstand hebben gedaan, dat zij de dingen mogen verkrijgen die Gij bezit, zij die door tegenspoed en beproevingen zijn omgeven omdat zij de wereld hebben verzaakt en hun genegenheid hebben gericht op Uw rijk van heerlijkheid. Ik smeek U, o mijn Heer, bescherm hen tegen de aanvallen van hun verdorven hartstochten en begeerten, en help hen de dingen te verwerven die hun in deze wereld en de volgende baten.
Ik smeek U, o mijn Heer, bij Uw verborgen, gekoesterde Naam, die luide roept in het rijk van schepping, en alle volkeren oproept tot de Boom waar niemand voorbij kan gaan, de Zetel van alles te boven gaande heerlijkheid, op ons en op Uw dienaren de overvloedige regen van Uw barmhartigheid te doen neerdalen, om ons te reinigen van het gedenken van alles buiten U en ons nader te voeren tot de kusten van de oceaan van Uw genade. O Heer, beschik door Uw verhevenste Pen hetgeen onze ziel onsterfelijk zal maken in het rijk van heerlijkheid, onze naam zal bestendigen in Uw koninkrijk en ons leven zal bewaren in de schatkamer van Uw bescherming en ons lichaam zal behoeden in de vesting van Uw onschendbaar bastion. Machtig zijt Gij over alle dingen, van verleden en toekomst. Geen God is er dan Gij, de almachtige Beschermer, de Bij-zich-bestaande.
Gij ziet, o Heer, onze handen smekend geheven naar de hemel van Uw gunst en milddadigheid. Geef dat ze gevuld mogen worden met de schatten van Uw vrijgevigheid en milddadige gunst. Vergeef ons, en onze vaders, en onze moeders en vervul al wat wij verlangen van de oceaan van Uw genade en goddelijke vrijgevigheid. Aanvaard, o Geliefde van ons hart, al onze werken op Uw pad. Gij zijt waarlijk de Krachtigste, de Verhevenste, de Onvergelijkelijke, de Ene, de Vergevende, de Genadige.
Gleanings from the Writings of Bahá’u’lláh, nr. 138