Glorie zij U, o Heer mijn God! Dit zijn de dagen waarop Gij alle mensen hebt geboden te vasten, dat zij daardoor hun ziel kunnen zuiveren en zich van alle gehechtheid aan iemand buiten U kunnen ontdoen, en datgene uit hun hart omhoog mag komen wat het hof van Uw majesteit waardig is en de zetel van de openbaring van Uw één-zijn past. Geef, o mijn God, dat deze vasten een rivier van levengevend water moge worden en de deugd moge voortbrengen waarmee Gij hem hebt begiftigd. Reinigt Gij het hart van Uw dienaren daarmee, zij die zich niet door het kwaad van de wereld hebben laten weerhouden zich tot Uw alglorierijke Naam te wenden, en die onberoerd blijven onder het roerige tumult van hen die Uw luisterrijke tekenen hebben afgewezen, tekenen die gepaard gingen met de komst van Uw Manifestatie die Gij hebt bekleed met Uw soevereiniteit, Uw kracht, Uw majesteit en Uw glorie. Dit zijn die dienaren die zich, zodra Uw roep hen bereikte, onmiddellijk naar Uw barmhartigheid hebben gehaast en zich niet van U hebben laten weerhouden door de wisselvalligheden van deze wereld of door enige menselijke beperking.
Ik ben degeen, o mijn God, die Uw eenheid belijdt, Uw één-zijn erkent, zich nederig voor de openbaring van Uw majesteit buigt en met neergeslagen ogen de pracht van het licht van Uw alles te boven gaande glorie onderkent. Ik geloof in U vanaf het moment dat Gij Uzelf aan mij kenbaar hebt gemaakt, Uw Zelf dat Gij door de kracht van Uw soevereiniteit en macht voor ‘s mensen oog hebt onthuld. Tot Hem heb ik mij gewend, geheel onthecht van alle dingen, en ik klem mij vastberaden aan het koord van Uw giften en gaven. Ik aanvaard Zijn waarheid en de waarheid van alle wondere wetten en geboden die tot Hem zijn neergezonden. Ik vast uit liefde voor U en naar Uw voorschrift, en breek mijn vasten naar Uw welbehagen, met Uw lof op mijn lippen. Laat mij niet gerekend worden, o mijn Heer, tot hen die overdag vasten, die zich ’s nachts voor Uw gelaat ter aarde werpen, maar Uw waarheid loochenen, niet in Uw tekenen geloven, Uw getuigenis weerspreken en Uw woorden verdraaien.
Opent Gij mijn ogen, o mijn Heer, en de ogen van allen die U zoeken, opdat wij U met Uw eigen ogen herkennen. Dit is Uw bevel, ons gegeven in het Boek dat Gij hebt neergezonden tot Hem die Gij hebt verkozen naar Uw wens, die Gij boven al Uw schepselen Uw gaven hebt verleend, die Gij naar Uw behagen hebt bekleed met Uw soevereiniteit, die Gij boven allen hebt begunstigd en Uw Boodschap voor uw volk hebt toevertrouwd. Geprezen zijt Gij daarom, o mijn God, aangezien Gij ons genadiglijk in staat hebt gesteld om Hem te erkennen en al hetgeen tot Hem is neergezonden te aanvaarden, en ons de eer hebt verleend de tegenwoordigheid te bereiken van Hem die Gij in Uw Boek en in Uw Tafelen hebt beloofd.
Gij ziet mij hier, o mijn God, met mijn gelaat naar U gericht, mij standvastig aan het koord van Uw genadige voorzienigheid en edelmoedigheid klemmen en mij aan de zoom van Uw tedere barmhartigheid en overvloedige gaven vasthouden. Ik smeek U, ontneem mij niet de hoop op het bereiken van datgene wat Gij hebt bestemd voor Uw dienaren die zich naar de tuin van Uw hof en het heiligdom van Uw tegenwoordigheid hebben gekeerd, en de Vasten hebben gehouden uit liefde voor U. Ik beken, o mijn God, dat al wat ik doe Uw soevereiniteit volstrekt onwaardig is en Uw majesteit tekortdoet. En toch smeek ik U bij Uw Naam waardoor Gij Uzelf in de glorie van Uw uitmuntende titels aan al het geschapene geopenbaard hebt, een Openbaring waarmee Gij door Uw luisterrijkste Naam Uw schoonheid zichtbaar hebt gemaakt, mij te drinken te geven van de wijn van Uw barmhartigheid en van de zuivere drank van Uw gaven, die voortstromen uit de rechterhand van Uw wil, opdat ik mijn blik zo vast op U vestig en zo onthecht van alles buiten U mag zijn dat de wereld en al wat daarin geschapen is mij voorkomt als een vluchtige dag die Gij U niet verwaardigd hebt te scheppen.
Daarenboven smeek ik U, o mijn God, om vanuit de hemel van Uw wil en de wolken van Uw barmhartigheid datgene op ons neer te laten regenen wat ons zal reinigen van de nare zweem van onze overtredingen, o Gij die Zich de God van Barmhartigheid noemt! Gij zijt waarlijk de Krachtigste, de Alglorierijke, de Weldadige.
O mijn Heer, weiger hem die zich tot U gekeerd heeft niet, noch laat hem die U genaderd is ver van Uw hof verwijderd worden. Ontneem deze smekeling die zijn handen verlangend uitstrekt naar Uw genade en gaven zijn hoop niet, noch ontzeg Uw oprechte dienaren de wonderen van Uw tedere barmhartigheid en goedertierenheid. Vergevend en almilddadig zijt Gij, o mijn Heer! Krachtig zijt Gij te doen naar Uw behagen. Allen buiten U zijn zwak bij de openbaring van Uw macht, als verloren bij de bewijzen van Uw rijkdom, als niets vergeleken bij de openbaring van Uw alles te boven gaande soevereiniteit, en verstoken van alle kracht tegenover de tekenen en blijken van Uw macht. Welke schuilplaats is er buiten U, o mijn Heer, waarheen ik kan vluchten, en waar is een toevluchtsoord waarheen ik mij kan haasten?
Neen, de kracht van Uw macht is mij tot getuige! Er is geen beschermer dan Gij, geen vluchtplaats dan bij U, geen toevlucht dan Gij. Laat mij dan proeven, o mijn Heer, van de goddelijke zoetheid van het U gedenken en loven. Ik zweer bij Uw macht! Al wie die zoetheid proeft zal zich ontdoen van alle gehechtheid aan de wereld en al wat daarin is, en zijn gelaat naar U wenden, gezuiverd van het gedenken van iemand buiten U.
Beziel mij dan, o mijn Heer, met Uw wonderbare gedachtenis, dat ik Uw Naam mag verheerlijken. Reken mij niet tot hen die Uw woord lezen maar daar niet Uw verborgen gift vinden die er, volgens Uw gebod, in besloten ligt, en die de ziel van Uw schepselen en het hart van Uw dienaren doet opleven. Laat mij, o mijn Heer, gerekend worden tot hen die zo geraakt zijn door de zoete geuren die in Uw dagen verspreid zijn dat zij hun leven voor U geven en zich naar het toneel van hun dood spoeden in hun verlangen Uw schoonheid te aanschouwen en in hun hunkering Uw tegenwoordigheid te bereiken. En mocht iemand hen dan aanspreken en vragen “Waar gaat gij heen?” dan zouden zij antwoorden: “Tot God, de Albezitter, de Helper in nood, de Bij-zich-bestaande!”
De overtredingen van diegenen die zich van U hebben afgewend en zich hooghartig jegens U hebben gedragen, hebben hen niet kunnen beletten U lief te hebben, hun gelaat naar U te keren en zich tot Uw barmhartigheid te wenden. Dit zijn degenen die gezegend zijn door de scharen in den hoge, die verheerlijkt worden door de inwoners van de eeuwige steden en daarenboven door hen op wiens voorhoofd Uw verhevenste pen heeft geschreven: “Zie hier! Het volk van Bahá. Door hen is de pracht van het licht van leiding verspreid.” Aldus is naar Uw bevel en Uw wil beschikt in de Tafel van Uw onherroepelijk besluit.
Verkondig daarom hun grootheid, o mijn God, en de grootheid van hen die tijdens hun leven of na hun dood rond hen cirkelen. Voorzie hen van hetgeen Gij hebt beschikt voor de rechtvaardigen onder Uw schepselen. Machtig zijt Gij alle dingen te volbrengen. Er is geen God dan Gij, de Krachtigste, de Helper in nood, de Almachtige, de Barmhartigste.
Breng ons vasten niet tot een einde met deze vasten, o mijn Heer, en de Verbonden die Gij hebt gesloten niet met dit verbond. Aanvaardt Gij toch al wat wij hebben gedaan uit liefde voor U en omwille van Uw behagen, en al wat wij hebben nagelaten vanwege onze kwade en verdorven neigingen. Zorg dan dat wij ons onwrikbaar aan Uw liefde en Uw welbehagen vasthouden, en bescherm ons tegen het kwaad van hen die U loochenen en Uw luisterrijkste tekenen verwerpen. Gij zijt in waarheid de Heer van deze wereld en van de volgende. Geen God is er buiten U, de Verhevene, de Allerhoogste.
Verheerlijkt Gij, o Heer mijn God, Hem die het Eerste Punt is, het Goddelijke Mysterie, de Ongeziene Essentie, de Goddelijke Dageraad en de Manifestatie van Uw Heerschappij, die alle kennis uit het verleden en alle kennis van de toekomst inzichtelijk heeft gemaakt, die de parelen van Uw verborgen wijsheid aan het licht heeft gebracht, en het mysterie van Uw gekoesterde naam heeft onthuld, die Gij hebt aangesteld als de Aankondiger van Degeen door Wiens naam de letters W, E, E en S zijn samengevoegd en verbonden, die Uw majesteit, Uw soevereiniteit en Uw macht bekend heeft gemaakt, door Wie Uw woorden neergezonden zijn, Uw wetten duidelijk uiteengezet zijn, Uw tekenen wijd en zijd verspreid zijn en Uw Woord gevestigd is, door Wie het hart van Uw uitverkorenen is blootgelegd en allen die in de hemelen en op aarde samengebracht zijn, die Gij ‘Ali-Muhammad genoemd hebt in het koninkrijk van Uw namen, en de Geest der Geesten in de Tafelen van Uw onherroepelijk bevel, die Gij hebt bekleed met Uw eigen titel, tot Wiens naam alle andere namen op Uw bevel en door de kracht van Uw macht hebben moeten wederkeren, en in Wie Gij al Uw hoedanigheden en titels tot hun uiteindelijke vervulling hebt doen komen. Hem behoren ook die namen die in Uw smetteloze tabernakelen, in Uw onzichtbare wereld en in Uw geheiligde steden verborgen liggen.
Verheerlijkt Gij bovendien hen die in Hem en in Zijn tekenen geloven en zich tot Hem keren onder diegenen die Uw eenheid hebben erkend in Zijn jongste Manifestatie – een Manifestatie waarvan Hij gewag heeft gemaakt in Zijn Tafelen, Zijn Boeken en Zijn Geschriften, en in alle wondere verzen en schitterende woorden die tot Hem zijn neergedaald. Het is diezelfde Manifestatie die Gij opgedragen hebt Zijn verbond te vestigen aleer Hij Zijn eigen verbond vestigde. Hij is het Wiens eer verheerlijkt werd in de Bayán. Daarin werd Zijn voortreffelijkheid geprezen, Zijn waarheid gevestigd, Zijn soevereiniteit verkondigd en Zijn Zaak vervolmaakt.
Gezegend is de mens die zich tot Hem heeft gewend en heeft volbracht wat Hij bevolen heeft, o Gij die de Heer der wereld zijt en het Verlangen van allen die U kennen!
Geprezen zijt Gij, daar Gij ons hebt geholpen Hem te erkennen en lief te hebben. Ik smeek U daarom bij Hem, en bij Hen die het ochtendgloren van Uw goddelijkheid zijn, de Manifestaties van Uw heerschappij, de Schatkamers van Uw Openbaring, en de Bewaarplaatsen van Uw bezieling, ons in staat te stellen Hem te dienen en te gehoorzamen, en ons de kracht te geven Zijn Zaak te kunnen helpen en Zijn tegenstanders te kunnen verdrijven. Krachtig zijt Gij al wat U behaagt te doen. Geen God is er buiten U, de Almachtige, de Alglorierijke, Degeen Wiens hulp wordt ingeroepen door alle mensen!