Gij ziet mij nederig geknield, o mijn God, deemoedig voor Uw geboden, onderworpen aan Uw soevereiniteit, huiverend voor de macht van Uw heerschappij, vluchtend voor Uw gramschap, smekend om Uw genade, vertrouwend op Uw vergiffenis, bevend van ontzag voor Uw toorn. Ik smeek U met bonzend hart, stromende tranen en smachtende ziel, en in volledige onthechting van alle dingen, om Uw minnaars te maken als lichtstralen door al Uw rijken, en Uw uitverkoren dienaren te helpen Uw Woord te verheerlijken, opdat hun gelaat mag stralen van pracht en schoonheid, hun hart vervuld mag worden van mysteriën, en iedere ziel zijn zondenlast mag afleggen. Bescherm hen dan tegen de belager, tegen hem die een schaamteloze en boosaardige godslasteraar is geworden.
Waarlijk, Uw minnaars zijn dorstig, o mijn Heer; leid hen naar de wel van milddadigheid en genade. Waarlijk, zij zijn hongerig; zend Uw hemelse dis tot hen neer. Waarlijk, zij zijn naakt; kleed hen met de mantel van geleerdheid en kennis.
Helden zijn het, o mijn Heer, leid hen naar het strijdperk. Gidsen zijn het, laat hen luid en duidelijk spreken met argumenten en bewijzen. Verzorgende dienaren zijn het, laat hen de kelk die overvloeit van de wijn van zekerheid ronddragen. O mijn God, maak hen tot jubelende zangers in fraaie tuinen, maak hen tot leeuwen die klaarliggen in het struikgewas, walvissen die de immense diepte induiken.
Waarlijk, Gij zijt Degeen van overvloedige genade. Er is geen ander God dan Gij, de Machtige, de Krachtige, de Immerschenkende.